Hoe weet je of iets met d of dt is?

4 weergave

Gebruik de verleden tijd om te bepalen of een voltooid deelwoord op -d of -t eindigt. Eindigt de verleden tijd op -de(n), dan krijgt het voltooid deelwoord een -d. Eindigt de verleden tijd op -te(n), dan volgt een -t in het voltooid deelwoord. Zo kun je eenvoudig de juiste spelling achterhalen.

Opmerking 0 leuk

De D of DT-kwestie: Een simpele truc voor correcte spelling

De spelling van voltooid deelwoorden, die vaak eindigen op -d of -t, is een struikelblok voor veel Nederlandstaligen. Maar er is een simpele truc om te bepalen of je een -d of een -t moet gebruiken: kijk naar de verleden tijd!

Deze methode berust op de consistente relatie tussen de verleden tijd en het voltooid deelwoord van een werkwoord. In essentie werkt het als volgt:

  • Verleden tijd op -de(n): Als het werkwoord in de verleden tijd eindigt op -de of -den, dan krijgt het voltooid deelwoord een -d.

  • Verleden tijd op -te(n): Als het werkwoord in de verleden tijd eindigt op -te of -ten, dan krijgt het voltooid deelwoord een -t.

Laten we dit illustreren met een paar voorbeelden:

Voorbeelden met -d:

  • Werkwoord: werken

  • Verleden tijd: ik werkte, zij werkten (eindigt op -te/-ten)

  • Voltooid deelwoord: gewerkt (met -t)

  • Werkwoord: lopen

  • Verleden tijd: ik liep, zij liepen (eindigt op -p/-pen)

  • Voltooid deelwoord: gelopen (met -n, geen -d of -t)

  • Werkwoord: kopen

  • Verleden tijd: ik kocht, zij kochten (eindigt op -t/-ten)

  • Voltooid deelwoord: gekocht (met -t)

  • Werkwoord: zoeken

  • Verleden tijd: ik zocht, zij zochten (eindigt op -t/-ten)

  • Voltooid deelwoord: gezocht (met -t)

  • Werkwoord: baden

  • Verleden tijd: ik bad, zij baden (eindigt op -d/-den)

  • Voltooid deelwoord: gebad (met -d)

  • Werkwoord: bieden

  • Verleden tijd: ik bood, zij boden (eindigt op -d/-den)

  • Voltooid deelwoord: geboden (met -d)

Let op: Deze regel werkt niet voor alle werkwoorden. Onregelmatige werkwoorden vormen hierop een uitzondering. Bijvoorbeeld, het werkwoord “zijn” heeft een verleden tijd “was/waren”, maar het voltooid deelwoord is “geweest”. In deze gevallen moet je de spelling gewoon uit je hoofd leren of nakijken in een woordenboek.

Met deze simpele truc kun je echter een groot deel van de twijfelgevallen over de -d of -t in voltooid deelwoorden oplossen. Door te kijken naar de verleden tijd, leg je de basis voor correcte spelling en vermijd je veel voorkomende spelfouten.