Welke werkwoorden worden vervoegd met être?
Het mysterie van het hulpwerkwoord ‘être’: welke werkwoorden gebruiken ‘zijn’?
In het Nederlands is het simpel: we gebruiken altijd ‘hebben’ als hulpwerkwoord in de voltooide tijden. Maar het Frans is een andere zaak. De keuze tussen het hulpwerkwoord avoir (hebben) en être (zijn) in de passé composé is een bron van verwarring voor veel Franstaligen, laat staan voor leerders. Dit artikel duidt de belangrijkste categorieën werkwoorden die verplicht het hulpwerkwoord être vereisen.
De vuistregel dat werkwoorden van beweging être gebruiken, is een goede start, maar te beperkt. Het is nauwkeuriger om te stellen dat werkwoorden die een verandering van toestand of positie impliceren, être als hulpwerkwoord nemen. Laten we enkele categorieën nader bekijken:
1. Werkwoorden van beweging en verandering van plaats: Deze categorie is inderdaad de meest voor de hand liggende. Denk aan:
- aller (gaan): Je suis allé(e) au cinéma. (Ik ben naar de bioscoop gegaan.)
- arriverer (aankomen): Ils sont arrivés en retard. (Zij zijn te laat aangekomen.)
- partir (vertrekken): Elle est partie en vacances. (Zij is met vakantie gegaan.)
- rentrer (terugkeren): Nous sommes rentrés à la maison. (Wij zijn naar huis teruggekeerd.)
- monter (stijgen/klimmen): Il est monté au deuxième étage. (Hij is naar de tweede verdieping gegaan.)
- descendre (dalen/afdalen): Elles sont descendues dans la vallée. (Zij zijn de vallei ingedaald.)
- sortir (uitgaan): Ils sont sortis de la salle. (Zij zijn de zaal uitgegaan.)
- venir (komen): Tu es venu(e) me voir? (Ben je me komen opzoeken?)
Let op: Niet alle werkwoorden die beweging suggereren, nemen être. Marcher (lopen), courir (rennen) en rouler (rijden) bijvoorbeeld, gebruiken avoir. De focus ligt op de verandering van plaats en niet zozeer op de actie zelf.
2. Reflexieve werkwoorden: Dit is de meest consistente regel. Alle werkwoorden die een reflexief voornaamwoord (se, me, te, nous, vous, se) gebruiken, nemen être als hulpwerkwoord. Voorbeelden:
- se laver (zich wassen): Je me suis lavé(e). (Ik heb me gewassen.)
- se coucher (zich neerleggen/naar bed gaan): Elle s’est couchée tôt. (Zij is vroeg naar bed gegaan.)
- se promener (wandelen): Nous nous sommes promenés dans le parc. (Wij hebben in het park gewandeld.)
- s’habiller (zich aankleden): Ils se sont habillés rapidement. (Zij hebben zich snel aangekleed.)
3. Een aantal onregelmatige werkwoorden: Naast bovenstaande categorieën, zijn er een aantal werkwoorden die geen duidelijke regel volgen en gewoon être gebruiken. Deze moet je gewoon uit het hoofd leren. Enkele voorbeelden zijn: naître (geboren worden), mourir (sterven), devenir (worden), rester (blijven), paraître (verschijnen), disparaître (verdwijnen).
De invloed op het voltooid deelwoord: De keuze van het hulpwerkwoord être heeft gevolgen voor de vervoeging van het voltooid deelwoord. Het voltooid deelwoord moet dan overeenkomen in geslacht en getal met het onderwerp van de zin. Bijvoorbeeld: Elles sont arrivées (Zij zijn aangekomen – vrouwelijk meervoud), maar Ils sont arrivés (Zij zijn aangekomen – mannelijk meervoud). Bij avoir gebeurt dit niet.
Het beheersen van de keuze tussen avoir en être is cruciaal voor correct Frans schrijven en spreken. Hoewel de regels hierboven een goede leidraad bieden, is het essentieel om veel te oefenen en de uitzonderingen te leren kennen.
#Conjugazione#Francese#VerbiCommentaar op antwoord:
Bedankt voor uw opmerkingen! Uw feedback is erg belangrijk om ons te helpen onze antwoorden in de toekomst te verbeteren.