Welke werkwoorden met être passé composé?

22 weergave

De passé composé gebruikt être als hulpwerkwoord bij werkwoorden die een beweging of verandering van plaats beschrijven, zoals aankomen, gaan, binnengaan en vertrekken. Daarnaast vereisen wederkerende werkwoorden, werkwoorden die een actie van het onderwerp op zichzelf uitdrukken, ook être in de passé composé.

Opmerking 0 leuk

Être of Avoir in de Passé Composé: Een diepere duik in de Franse werkwoordelijke tijden

De passé composé, de Franse equivalent van onze voltooide tijd, is een essentiële tijd die vaak beginners vooruitgang in het Frans belemmert. Een belangrijke vraag die veel verwarring veroorzaakt, is de keuze tussen de hulpwerkwoorden être en avoir. Hoewel de regel “avoir voor de meeste werkwoorden” klopt, zijn er belangrijke uitzonderingen. Dit artikel focust specifiek op de werkwoorden die être als hulpwerkwoord vereisen in de passé composé.

De algemene regel is dat werkwoorden die een beweging of verandering van plaats beschrijven, être gebruiken. Dit is echter geen volledige beschrijving. De essentie ligt niet in de letterlijke beweging, maar in de resulterende verandering van positie of staat. Laten we dat verder uitdiepen met voorbeelden en nuances:

Werkwoorden die consequent être gebruiken:

  • Werkwoorden die een beweging of verandering van positie aangeven: Dit is de meest bekende categorie. Denk aan werkwoorden als:

    • aller (gaan) – Je suis allé au cinéma. (Ik ben naar de bioscoop gegaan.)
    • arriver (aankomen) – Elle est arrivée en retard. (Zij is te laat aangekomen.)
    • partir (vertrekken) – Nous sommes partis en vacances. (Wij zijn op vakantie vertrokken.)
    • entrer (binnengaan) – Il est entré dans la maison. (Hij is het huis binnengegaan.)
    • sortir (uitgaan) – Elles sont sorties du restaurant. (Zij zijn uit het restaurant gegaan.)
    • monter (omhoog gaan) – Il est monté au deuxième étage. (Hij is naar de tweede verdieping gegaan.)
    • descendre (omlaag gaan) – Nous sommes descendus de la montagne. (Wij zijn van de berg afgedaald.)
    • retourner (terugkeren) – Elle est retournée chez elle. (Zij is naar huis teruggekeerd.)
  • Wederkerende werkwoorden (vervoegde werkwoorden met een zich- of elkaar-betekenis): Deze werkwoorden drukken een actie uit die het onderwerp op zichzelf of op elkaar uitvoert. De keuze voor être hangt hier niet af van een letterlijke beweging, maar van de intrinsieke wederkerigheid. Voorbeelden:

    • se laver (zich wassen) – Je me suis lavé. (Ik heb me gewassen.)
    • se coucher (zich neerleggen) – Elle s’est couchée tôt. (Zij is vroeg gaan liggen.)
    • se promener (wandelen) – Nous nous sommes promenés dans le parc. (Wij hebben in het park gewandeld.)
    • se rencontrer (elkaar ontmoeten) – Ils se sont rencontrés au café. (Zij hebben elkaar in het café ontmoet.)

Een belangrijke nuance: Sommige werkwoorden kunnen être of avoir gebruiken afhankelijk van de context. De betekenis kan dan subtiel verschillen. Dit vereist meer gevorderde kennis van het Frans.

Conclusie:

De keuze tussen être en avoir in de passé composé is een complex punt van de Franse grammatica. Hoewel de regel over beweging een handige vuistregel is, is het cruciaal om de nuance van de verandering van staat en de aard van wederkerende werkwoorden te begrijpen. Door deze aspecten te beheersen, vermijd je veel voorkomende fouten en verbeter je je beheersing van de Franse passé composé aanzienlijk. Oefening en het raadplegen van een goed Frans woordenboek blijven essentieel voor het accuraat gebruiken van être als hulpwerkwoord.

#Être Verben #Frans Verbuiging #Passé Composé