Hoe weet je of je te maken hebt met een sterk of zwak werkwoord?

29 weergave
Sterke werkwoorden vertonen klankverandering tussen tegenwoordige en verleden tijd (bijv. *lopen* - *liep*), en hun voltooid deelwoord eindigt op -en. Zwakke werkwoorden behouden daarentegen hun stam klank in de verleden tijd. De verleden tijd van zwakke werkwoorden eindigt vaak op -de of -te.
Opmerking 0 leuk

Hoe kun je sterke en zwakke werkwoorden onderscheiden?

In de Nederlandse taal worden werkwoorden onderverdeeld in sterke en zwakke werkwoorden. Deze onderverdeling is gebaseerd op de manier waarop de verleden tijd en het voltooid deelwoord van deze werkwoorden worden gevormd.

Sterke werkwoorden

Sterke werkwoorden ondergaan een klankverandering tussen de stam van de tegenwoordige tijd en die van de verleden tijd. Deze klankverandering kan van drie verschillende typen zijn:

  • Ablaut: Verandering van de klinker in de stam (bijvoorbeeld: lopen – liep)
  • Umlaut: Verandering van de klinker in de stam, waarbij de klinker een ander klanktype krijgt (bijvoorbeeld: binden – bond)
  • Reductie: Verkorting van de klinker in de stam (bijvoorbeeld: slapen – sliep)

Daarnaast eindigt het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden altijd op -en (bijvoorbeeld: gelopen, gebonden, geslapen).

Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden behouden hun stam intact in de verleden tijd. De verleden tijd van zwakke werkwoorden wordt gevormd door de uitgang -de of -te toe te voegen aan de stam (bijvoorbeeld: werken – werkte, helpen – hielp).

Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt altijd op -(d)t (bijvoorbeeld: gewerkt, geholpen).

Overzicht

Hieronder vind je een overzicht van de kenmerken van sterke en zwakke werkwoorden:

Kenmerk Sterke werkwoorden Zwakke werkwoorden
Klankverandering in verleden tijd Ja (ablaut, umlaut, reductie) Nee
Uitgang verleden tijd Geen -de, -te
Uitgang voltooid deelwoord -en -(d)t

Voorbeelden

  • Sterke werkwoorden: lopen – liep – gelopen, binden – bond – gebonden, slapen – sliep – geslapen
  • Zwakke werkwoorden: werken – werkte – gewerkt, helpen – hielp – geholpen, studeren – studeerde – gestudeerd

Het onderscheid tussen sterke en zwakke werkwoorden is belangrijk voor de correcte vervoeging van werkwoorden in de Nederlandse taal.