Hoe weet je of een werkwoord regelmatig is?

20 weergave
Regelmatige werkwoorden hebben in de verleden tijd dezelfde basisvorm als in de tegenwoordige tijd. Deze basisvorm, de stam, vind je door de infinitief uit te spreken en de uitgang -en (of -n) weg te laten.
Opmerking 0 leuk

Hoe herken je een regelmatig werkwoord?

In de Nederlandse taal worden werkwoorden onderverdeeld in regelmatige en onregelmatige werkwoorden. Regelmatige werkwoorden volgen een vaste regel bij de vervoeging in de verleden tijd. Hieronder leer je hoe je een regelmatig werkwoord kunt herkennen.

Stap 1: Identificeer de infinitief

De infinitief is de basisvorm van een werkwoord zonder persoonsvorm, voorafgegaan door ‘te’. Voorbeelden zijn: lopen, eten, schrijven.

Stap 2: Verwijder de uitgangen -en of -n

Om de stam van een regelmatig werkwoord te vinden, verwijder je de uitgangen -en of -n van de infinitief. Zo krijg je de basisvorm.

Voorbeelden:

  • Lopen -> loop
  • Eten -> eet
  • Schrijven -> schrijf

Stap 3: Controleer de verleden tijd

De verleden tijd van een regelmatig werkwoord is gelijk aan de stam. Er wordt dus geen extra uitgang aan toegevoegd.

Voorbeelden:

  • Ik liep
  • Ik at
  • Ik schreef

Kenmerken van regelmatige werkwoorden:

  • De stam is dezelfde in de tegenwoordige tijd en de verleden tijd.
  • De uitgang in de verleden tijd is altijd -te of -de.
  • Voorbeelden: lopen (loop-te), eten (at-te), schrijven (schreef-de)

Voorbeelden van regelmatige werkwoorden:

  • Lopen
  • Eten
  • Schrijven
  • Lezen
  • Kopen
  • Spelen

Let op: Er zijn enkele uitzonderingen op deze regel, zoals werkwoorden met een stam die eindigt op -cht (bijv. lachen) of -t (bijv. praten). Deze werkwoorden krijgen een extra -t- in de verleden tijd.