Hoe vervoeg je werkwoorden in het Spaans?

20 weergave
Spaanse werkwoorden worden vervoegd in drie groepen: -AR (o, as, a, amos, áis, an), -ER (o, es, e, emos, éis, en) en -IR (o, es, e, imos, ís, en). Deze patronen geven de persoon en de tijd aan.
Opmerking 0 leuk

Het vervoegen van Spaanse werkwoorden

Spaanse werkwoorden worden vervoegd om aan te geven wie de handeling uitvoert (persoon) en wanneer de handeling plaatsvindt (tijd).

Er zijn drie hoofdgroepen werkwoorden in het Spaans, gebaseerd op hun infinitiefuitgangen:

  • -AR (presente indicativo): o, as, a, amos, áis, an
  • -ER (presente indicativo): o, es, e, emos, éis, en
  • -IR (presente indicativo): o, es, e, imos, ís, en

Deze patronen worden gebruikt voor alle werkwoorden binnen elke groep in de presente indicativus, de tegenwoordige tijd.

Voorbeeld:

  • Hablar (spreken): hablo (ik spreek), hablas (jij spreekt), habla (hij/zij spreekt), hablamos (wij spreken), habláis (jullie spreken), hablan (zij spreken)
  • Comer (eten): como (ik eet), comes (jij eet), come (hij/zij eet), comemos (wij eten), coméis (jullie eten), comen (zij eten)
  • Vivir (wonen): vivo (ik woon), vives (jij woont), vive (hij/zij woont), vivimos (wij wonen), vivís (jullie wonen), viven (zij wonen)

Belangrijke regels:

  • De uitgang -amos wordt gebruikt voor de eerste persoon meervoud (wij) voor alle werkwoorden (-AR, -ER, -IR).
  • De uitgang -áis wordt gebruikt voor de tweede persoon meervoud (jullie) voor alle werkwoorden (-AR, -ER, -IR).
  • De uitgang -en wordt gebruikt voor de derde persoon meervoud (zij) voor alle werkwoorden (-AR, -ER, -IR).
  • De stam van het werkwoord (de infinitief minus de uitgang) blijft hetzelfde voor alle vervoegingen.
  • Accenttekens kunnen veranderen afhankelijk van de vervoeging.

Door de juiste vervoeging van werkwoorden te gebruiken, kun je duidelijk aangeven wie iets doet en wanneer.